Browne-2-vk.jpg Professor W.R. Browne, hoogleraar en voorzitter Basiseenheid Moleculaire Anorganische Chemie te Groningen.

Goedkoop schoon is duurkoop voor de natuur

GRONINGEN – Schoonmaakmiddelen zijn slecht voor de natuur. Daar kunnen we het over eens zijn. Maar is het wel zo zwart-wit? Wat is er precies slecht? Wat doen we eraan en doen we het goed? Waar moeten we op letten? Allemaal vragen waar de Groningse professor W.R. Browne, hoogleraar en voorzitter Basiseenheid Moleculaire Anorganische Chemie, antwoord op geeft. Hij heeft twee belangrijke punten: meer biologisch afbreekbare bronnen en het algehele gebruik minderen.

Kim Schoonman |

Het eerste dat met schoonmaakmiddelen in het algemeen zou moeten gebeuren is zorgen dat er minder van in de natuur terechtkomt. Hierin is Browne heel stellig. “Er moet meer aandacht komen voor de waterkwaliteit en de impact op het waterzuiveringsproces, want je wil niet dat deze stoffen in de natuur terechtkomen, maar ook niet in je drinkwater.” Hij doelt hierbij op de anionische oppervlakteactieve stoffen, organische stoffen. Wanneer deze in water oplossen, ontstaan meestal sulfaten. Deze vormen het actieve wascomponent.

De biologisch afbreekbare bron
De beste wasmiddelproducten zijn het slechtste voor de omgeving. Verandering daarin komt langzaam op gang. “Er komt steeds meer druk te staan op het ontwikkelen van biologisch afbreekbare producten. Je ziet dat de grote producenten bezig zijn met uitfaseren van schadelijke wasmiddelproducten. Ik voorzie de komende jaren meer biologisch afbreekbare producten, die heel snel verdwijnen in de natuur.” Een voorbeeld daarvan is schoonmaakazijn. Azijnzuur is een groot en belangrijk bestanddeel van schoonmaakmiddelen. In schoonmaakazijn zit echter tweemaal zoveel azijnzuur als in gewone natuurazijn. “Dit product komt niet uit de natuur, maar van de olie-industrie. Het is gemaakt door oxidatie van olie en niet bedoeld om te eten of drinken. De onzuiverheden in de azijn moeten dus niet in je drinkwater terechtkomen. Het materiaal moet niet alleen afbreekbaar zijn, maar ook het afgebroken product mag niet schadelijk zijn. Veel beter zou zijn om ethanol om te zetten naar azijnzuur op een industriële schaal. Dat is een natuurlijke bron van azijnzuur, goed afbreekbaar in de natuur, minder CO2uitstoot en minder vervuilende onzuiverheden.”
Het probleem is volgens Browne, in het bijzonder in de schoonmaakindustrie, dat schoonmaakmiddelen eigenlijk allemaal hetzelfde zijn. “Het verschil zit ‘m in het precieze mengsel. De basisstof is meestal hetzelfde. Voor kleding wassen op lage temperaturen heb je bijvoorbeeld enzymen en bij hoge temperaturen werk je met peroxide carbonaten en borax. Deze vind je in wasmiddel en vaatwasmiddel, maar beide zijn onschuldig, dus geen probleem. Je kan niet zoveel meer doen om dat afbreekbaar te maken, want er zit vrij weinig in, alleen zout. Dus bij sommige delen van schoonmaakmiddel is er eigenlijk niks meer te winnen, behalve op de CO2-uitstoot die hoort bij de productie van deze stof.”

Hoe zit dat dan met plastics?
De definitie van een plastic is wat lastig voor bedrijven en leveranciers, meent Browne. “Een plastic is een polymeer (een organisch molecuul) materiaal dat niet direct uit de natuur komt, maar de onderdelen kunnen dat wel zijn. Stel, je hebt een aardappel. Daar haal je al het zetmeel uit en je gooit dat in azijnzuuranhydride. Dan krijg je een reactie. Het is wel een chemische reactie, maar allebei de componenten komen uit de natuur. Dan heb je een stof die andere eigenschappen heeft gekregen dan gewoon zetmeel, het is nu een polymeer. Deze is goed af te breken door de natuur. Het is niet zo dat dit soort plastic, als het in de natuur belandt, jaren nodig heeft om af te breken. En in de maag lost het op in het maagzuur. Sommige kunststoffen hebben de naam plastic of microplastic, maar zijn helemaal niet zo schadelijk als men vaak denkt. Ze zijn niet onschuldig, maar ook niet heel schuldig”, zegt hij beslist.

"Natuurlijke stoffen voor schoonmaakmiddelen moeten niet concurreren met de natuur of met de voedselketen"

Schaalgebruik moet omlaag
Het spul in de oppervlakteactieve stoffen dat je nodig hebt om te ontvetten, komt gek genoeg uit de olie-industrie. “Een ontvetter wordt gemaakt met olie”, zegt Browne. “Je zou dan voor natuurlijke palmolie kunnen kiezen, maar dan heb je weer een ander probleem: het gaat om de grote hoeveelheid olie die we nodig hebben om deze middelen te maken. De schaal waarop wij het gebruiken moet omlaag.”

Niet alleen de hoeveelheid is een probleem, ook de kosten die daarbij komen kijken zijn hoog. “Als je wil dat de ontvetters uit een natuurlijke bron komen, dan is dat een hoop werk”, legt hij uit. “De uitdaging is om de basisstof van deze producten uit een hernieuwbare bron te halen en iedereen moet dat tegelijk doen. Dat heeft namelijk een kostenimplicatie. Schoonmaakmiddelen zijn heel goedkoop. Het is onmogelijk voor een groot bedrijf om over te gaan naar iets anders dan oliegebaseerde chemicaliën, want dan werk je jezelf direct uit de markt. Het is niet zo dat de industrie alles wil verkopen, ongeacht de gevolgen. Vanuit de industrie is er altijd druk om het goedkoper te maken, minder belastend en meer uit de natuur. Maar schoonmaakmiddelen zijn een soort ‘hoge-hoeveelheid-lage-kosten’-producten. Om te veranderen zijn de kosten hoog, maar met een wetsverandering moet iedereen het doen, net als het verbod op de tabaksverkoop in de supermarkten. Dan is het een gelijk speelveld. We betalen als maatschappij meer, maar het belast de omgeving minder.”

De oplossing?
De oplossing zou een betere formule zijn, dus krachtigere middelen, zodat we minder hoeven te gebruiken. “Maar meestal komt dat met een stof die eigenlijk niet zo goed is voor de omgeving. Dat is het dilemma dat we hebben”, zegt hij spijtig. “Ook qua duurzaamheid is het een probleem, want we gebruiken te veel aardolie. Alles zou uit natuurbronnen gemaakt kunnen worden, maar daar hebben we niet genoeg van. De landbouw in Nederland is heel productief, maar als alle landbouw de aardolie moet vervangen, dan hebben we geen eten meer. Natuurlijke stoffen voor schoonmaakmiddelen moeten niet concurreren met de natuur of met de voedselketen.”

Dit artikel verscheen eerder in Levensmiddelenkrant. Abonneren? Klik hier.